------------------------------------- - Goudhaartje - ------------------------------------- Uit: Drama moet je doen - groep 2 ------------------------------------- Er waren eens drie beren die gezellig in een eigen huis woonden, midden in een groot bos. De ene was een klein, ukkepukkig beertje, de andere was een middelmatig grote beer en de derde was een reusachtig grote beer. Zij hadden elk hun eigen papbord: een klein bord voor de kleine ukkepukkige beer, een middelgroot bord voor de middelmatig grote beer, en een groot bord voor de reusachtig grote beer. En elk van hen had zijn eigen stoel: een kleine stoel voor de kleine ukkepukkige beer, een middelmatig grote stoel voor de middelmatig grote beer en een grote stoel voor de reusachtig grote beer. Zij hadden ook elk hun eigen bed: een klein bedje voor de kleine ukkepukkige beer, een middelmatig groot bed voor de middelmatig grote beer en een groot bed voor de reusachtig grote beer. Op een dag maakten ze hun pap klaar voor het ontbijt en deden het in hun papborden. Daarna gingen ze in het bos wandelen, terwijl hun pap afkoelde, zodat ze hun mond er niet aan zouden branden. En terwijl ze wandelden, kwam een klein meisje, dat Goudhaartje heette, bij het huisje. Eerst keek ze door het raam naar binnen en daarna gluurde ze door het sleutelgat. Toen ze niemand zag, deed ze de deur open. De deur was niet op slot, omdat de beren goede beren waren die nooit iemand kwaad deden. Zij verwachtten ook niet van anderen dat zij hun kwaad zouden doen. Goudhaartje deed dus de deur open en ging naar binnen. Ze was blij verrast toen ze de pap op tafel zag staan. Als ze even had nagedacht, had ze wel gewacht totdat de beren thuisgekomen waren, die haar dan misschien uitgenodigd zouden hebben mee te eten. Het waren namelijk aardige beren, een beetje ruw misschien, maar dat zijn alle beren, maar zij waren echt hartelijk en gastvrij. Maar de pap zag er lekker uit en Goudhaartje besloot zichzelf te bedienen. Eerst nam ze een hapje van de pap van de reusachtig grote beer, en die was te heet voor haar. En toen nam ze een hapje van de pap van de middelgrote beer, en die was te koud voor haar. En toen nam ze een hapje van de pap van de kleine ukkepukkige beer en die was niet te warm en niet te koud. Goudhaartje vond het zo lekker, dat ze het hele bord leeg at. Toen ging het meisje in de stoel zitten van de reusachtig grote beer, maar die was te hard voor haar. Daarna probeerde ze de stoel van de middelgrote beer, en die was te zacht voor haar. Daarna probeerde ze de stoel van de kleine ukkepukkige beer en die was niet te hard en niet te zacht, maar net goed. Ze ging erop zitten en ze bleef zitten totdat de bodem uit de stoel zakte en zij Boem! op de grond terechtkwam. Goudhaartje stond op en ging naar boven, naar de slaapkamer waar de drie beren 's nachts sliepen. Eerst ging ze op het bed liggen van de reusachtig grote beer, maar het hoofdeinde was te hoog voor haar. Daarna ging ze op het bed liggen van de middelgrote beer, maar van dat bed was het voeteneind te hoog. Ten slotte ging ze naar het bedje van de kleine ukkepukkige beer. En daarvan was het hoofdeinde niet te hoog en het voeteneinde ook niet, maar net goed. Ze ging erin liggen, trok de dekens op en viel in een diepe slaap. De drie beren dachten op dit moment dat hun pap wel afgekoeld zou zijn. Daarom gingen ze naar huis om te ontbijten. Goudhaartje had de lepel van de reusachtig grote beer rechtop in zijn pap laten staan. Toen deze dat zag, zei hij met zijn grote zware stem: 'ER HEEFT IEMAND AAN MIJN LEPEL GEZETEN!' En toen de middelgrote beer naar zijn bord keek, zag hij dat ook bij hem de lepel rechtop in de pap stond. Hij zei met zijn middelmatig zware stem: 'ER HEEFT IEMAND AAN MIJN LEPEL GEZETEN!' Het kleine ukkepukkige beertje keek naar zijn bord. Hij zag alleen de lepel liggen, want zijn pap was op. En hij zei met zijn ukkepukkige stemmetje: 'Er heeft iemand aan mijn lepel gezeten en mijn pap is op!' De drie beren begrepen dat er iemand in hun huisje was geweest. Ze gingen in de kamer zoeken er er nog iemand was. Nu had Goudhaartje vergeten het harde kussen recht te leggen toen ze opstond uit de stoel van de reusachtig grote beer. 'ER HEEFT IEMAND OP MIJN STOEL GEZETEN!' Dat zei de reusachtig grote beer, met zijn grote, zware stem. Het kussen van de middelgrote beer was ingedeukt. En de middelgrote beer zei met zijn middelzware stem: 'ER HEEFT IEMAND OP MIJN STOEL GEZETEN!' Je weet wat Goudhaartje met de derde stoel had gedaan. Dus zei het kleine ukkepukkige beertje met zijn kleine ukkepukkige stemmetje: 'Er heeft iemand in mijn stoel gezeten totdat de bodem eruit viel!' De drie beren vonden het toen echt nodig om verder te zoeken. Ze gingen naar boven naar hun slaapkamer. Tja, Goudhaartje had de kussen van de reusachtig grote beer van hun plaats getrokken. 'ER HEEFT IEMAND IN MIJN BED GELEGEN!' Zo sprak de reusachtig grote beer met zijn grote, zware stem. En de sprei van het bed van de middelgrote beer was helemaal verkreukeld. 'ER HEEFT IEMAND IN MIJN BED GELEGEN!' Zo sprak de middelgrote beer met zijn middelmatig zware stem. En toen het kleine ukkepukkige beertje bij zijn bed kwam, lag de sprei op zijn plaats en het kussen lag op zijn plaats. Maar op het kussen lag het hoofdje van Goudhaartje, en dat lag helemaal niet op zijn plaats, want dat hoofd had daar helemaal niets te zoeken. 'Er heeft iemand in mijn bed gelegen, en ze ligt er nog in!' Zo sprak het kleine ukkepukkige beertje met zijn kleine ukkepukkige stemmetje. Goudhaartje intussen had in haar slaap de grote, zware stem gehoord van de reusachtig grote beer en de middelmatige stem van de middelgrote beer, maar op dezelfde manier waarop je stemmen in je droom hoort. Van het hoge, schelle stemmetje van het kleine ukkepukkige beertje werd ze echter wakker. Meteen ging ze rechtop zitten. Toen ze de drie beren aan de ene kant van het bed zag staan schrok ze zó, dat ze zich aan de andere kant uit het bed liet vallen en naar het raam holde. Het raam stond open want de drie beren waren heel nette beren, die altijd het raam openzetten als ze 's morgens waren opgestaan. Goudhaartje sprong naar buiten en rende zo vlug ze kon het bos in, en ze keek niet één keer om. Wat er daarna met haar gebeurd is, weet ik niet. Maar ik weet wél, dat de drie beren haar nooit hebben teruggezien.